Mozes/Mousa – David/Dawoud – Jezus/Isa
Een tabel met de profeten uit de koran (en hun bijbelse equivalent) vindt u hier
Joodse profeten
De Joodse profeten (nebi’im) zijn mensen (mannen en vrouwen) die door Gods geest worden vervuld en dan beginnen te ‘profeteren’. In de oudste laag van het Oude Testament lijkt dit vooral een extatisch gebeuren te zijn (trance), maar later worden deze ‘mannen en vrouwen Gods’ vooral aanzien als krachtige ‘boodschappers’ van Godswege, die aan allen, inclusief koningen, gewoon vertellen waar het op staat. (bijv. de profeet Natan, die koning David confronteert met zijn overspel met Bathseba, of Jesaja die de politieke bondgenootschappen van de koning kritiseert, of Amos die de rijken stevig aanpakt). Soms zijn hun woorden (of delen ervan) overgeleverd, opgeschreven en verzameld in boeken, soms zijn er rond deze personen verhalen overgeleverd. Soms beide. Mozes wordt in de bijbel zelf de eerste en grootste profeet genoemd, hoewel het verhaal rond zijn optreden eerder a-typisch is voor de latere profeten. Elia is zonder meer één van de bekendste (zijn verhaal wordt vooral verteld in het bijbelboek dat wij kennen als 1 Koningen); zijn grote tegenspeler: koning Achab en diens vrouw Izebel. Van de profetenboeken, d.w.z. bundelingen van profetieën, zijn Jesaja, Jeremia en Ezechiël de bekendste. NB: dat profetenspreuken in één boek zijn opgenomen, wil nog niet zeggen dat ze van één historische persoon afkomstig zijn. Zo kan men in het boek Jesaja gemakkelijk twee verschillende profetenstemmen horen (bij nader toehoren, zelfs drie), die dan ook nog uit verschillende tijdsvakken stammen. Er zijn echter ook nog talloze ‘kleine profeten’ (met geschriften).
Mozes
Mozes ontvangt van God geen boek, maar – volgens het verhaal in het boek Exodus – twee stenen tafelen (= kleitabletten. In het Engels: ’tablets’). Daarop staat niet de hele Torah (dat zijn de eerste vijf bijbelboeken waar ook veel verhalen in staan – in een gewone uitgave al gauw een boek van 300 bladzijden), maar de 10 geboden. Die passen er ook prima op (in de meest elementaire vorm 10 korte zinnen). Meer over Mozes/ Moesa vindt u hier
David – Psalmen
Koning David ontvangt in de bijbel geen boek, maar wordt als koning en lieddichter hoog geëerd. In het boek der Psalmen (eigenlijk 5 verzamelingen, in totaal 150 gedichten) komen een groot aantal liederen voor die aan David worden toegeschreven. Met name in de christelijke traditie is een aantal van die Psalmen profetisch geïnterpreteerd, d.w.z. gelezen als bevattende voorspellingen aangaande de komst van de Messias-koning. Volgens de meeste islamgeleerden wordt met de ‘Zabboer’ in de koran dit bijbelse boek bedoeld. Dit is vreemd, want het merendeel van de liederen dat erin staat, bevat geen openbaringen van Godswege. Het zijn gewoon gebeden, verzuchtingen, lofprijzingen in liedvorm, gericht tot God.
Meer over David/Dewoed vindt u hier
Jezus – Evangelie
Jezus ontvangt ook geen boek. Er zijn wel vier boeken in het christelijke Nieuwe Testament opgenomen waarin de ‘Goede boodschap’ (Grieks: εὐαγγέλιον, evangelie) van en over Jezus is vervat. Die gaan niet terug op een ‘oerboek’, maar zijn vertolkingen van de ‘Goede Boodschap’ die Jezus bracht volgens Mattheüs, Marcus, Lukas en Johannes. De eerste drie zijn tamelijk verwant, maar de vierde heeft een heel eigen visie en stijl. Naast die vier officieel erkende (canonieke) evangeliën zijn er ook nog legio apocriefe, meestal van later datum en op naam van één van de apostelen (let wel: pseudepigraaf, d.w.z. niet echt door die apostel geschreven).
Meer over Jezus/Isa in de islam vindt u hier
De overige profeten en hun geschriften
Tenslotte: voor de Geschriften (‘Soehoef‘) van Adam, Idris, Seth en Abraham is er geen parallel in de ‘verzameling teksten’ die wij de bijbel noemen. Interessant is wel dat in de apocriefe literatuur (d.w.z. de teksten die volgens Joden en christenen niet direct door God geïnspireerd zijn) er pseudepigrafische geschriften zijn die hierop lijken. Voor een overzicht: https://nl.wikipedia.org/wiki/Pseudepigraaf. De identificatie van Idris met Henoch bijv. ligt – hoewel fonetisch onwaarschijnlijk 1 – erg voor de hand, omdat er maar liefst drie Boeken van Henoch zijn overgeleverd (met veel détails over de oertijd, engelen, demonen, oer-vaders/moeders). Deze boeken zijn geweldig invloedrijk geweest, m.n. wat onze beeldvorming betreft (kunsthistorici moeten ze lezen), maar zijn volledig fictief. Veel van deze lectuur stamt uit de periode tussen ca. 200 voor en 300 na het begin van onze jaartelling. Wij noemen dat dus pseudepigrafen. Wij vinden schrijven onder andermans naam bedrog (u herkent het woordje ‘pseudo’), in die periode was dit een wijdverbreide en eerbare gang van zaken. Het geeft ideeën natuurlijk wel een boost: Niet ‘ik zeg dat…., maar Adam of Henoch zegt dat…’ .
Drie stellingen
Stelling 1: de kennis van de pseudepigrafe geschriften voor het verstaan van de koran is minstens zo belangrijk als de kennis van de bijbel zelf.
Mohammed bijv. maakt geen onderscheid tussen canonieke en apocriefe boeken. Als hij het over ‘Indjil’ heeft (Evangelie) en over Jezus en Maria spreekt, dan citeert hij meestal – rechtstreeks of van horen zeggen – uit één van de Evangeliën, maar dat kan net zo goed uit de canonieke als uit de aprociefe zijn (m.n. het kindheidsevangelie van Thomas: het verhaal van de vogel van klei die Jezus laat wegvliegen. Dat staat niet in de bijbelse evangeliën die de christenen (er)kennen).
Stelling 2: Dat moslims zich van dit onderscheid meestal niet bewust zijn, dan wel zich er geen rekenschap van geven, bemoeilijkt het gesprek tussen christenen, joden en moslims.
Evangelie van Barnabas
Stelling 3: [overtreffende trap van stelling 2]. Door het evangelie van Barnabas als tekstgetuige serieus te nemen, wordt het gesprek tussen christenen en moslims onmogelijk.
Volgens populaire islamitische websites is het echte Evangelie (Indjil) toch niet verloren gegaan, maar bewaard in het het ‘Evangelie van Barnabas’. Die tekst zit vol referenties naar de canonieke evangeliën, maar presenteert ons Jezus daar als een 100% islamitische profeet, die een aantal – latere – christelijke misvattingen veroordeelt, en heel expliciet aankondigt dat er nog één Profeet na hem zal komen, en dat die ‘Ahmed’ zal heten. Dit geschrift dateert waarschijnlijk uit de 14de eeuw en is oorspronkelijk in het Italiaans geschreven. De eerste keer dat iemand het gezien heeft, is in de 16de eeuw. Enkel een complottheorie kan verklaren dat het voordien nooit opgemerkt of geciteerd wordt (noch door christenen, noch door moslims). De wetenschappelijke consensus onder alle historisch goed geïnformeerde taalwetenschappers (christelijk of niet), die zich over deze tekst hebben gebogen, is : Dit is een islamitische tekst uit de 14de eeuw bedoeld om christenen te winnen voor de islam. Voor meer info, ik heb er een aparte subpagina aan gewijd.
Problematisch is, dat islamitische uitgevers (m.n. in Egypte) de Engelse vertaling van die 14de eeuwse tekst herpubliceren, voorzien van inleidingen waarin het als echt wordt bestempeld. Dat is funest voor elk serieus gesprek over de persoon van Jezus (de argumentatie wordt volkomen circulair) en de interreligieuze dialoog kun je wel vergeten. De canonieke evangeliën waren al niet betrouwbaar (dat doet menig christen al pijn, maar vooruit…: mensenwerk), nu zouden christenen ook nog het echte Indjil willens en wetens 16 eeuwen lang genegeerd, verstopt, doodgezwegen hebben. En – nog erger – nu het er is, willen ze er niets van weten. Tsja, zo kom je niet echt veel verder.
Verder: geloof me vrij, ik houd wel van apocriefe evangeliën, en ben helemaal niet tegen de claim dat die ook on-orthodoxe historische herinneringen kunnen bevatten – echt waar: maar wie zich verdiept in het Evangelie van Barnabas ziet heel snel de tekstmanipulaties, historische fouten, anachronismen etc. Je moet niet al te letterlijk een 14de eeuwse evangelie-harmonie citeren als je wilt dat je tekst teruggaat tot de eerste eeuw. Ook is het niet slim om Jezus per boot naar Nazareth te laten gaan als Nazareth niet aan het meer van Galilea ligt, of verwijzen naar de jaarlijkse “40-daagse vasten” als die pas sinds het jaar 325 bestaat, of – nog erger – spreken van een 100-jarig jubeljaar, als zoiets gewoonte nooit bestaan heeft in Israël, en in het christendom enkel voorkwam in een korte periode in … u raadt het al: de 14de eeuw. Etc.